Voorwaar, Fir'aun wag hoogmoedig in het land en hij verdeelde haar mensen in partijen. Hij onderdrukte een groep van hen: hij slachtte hun zonen en hij liet hun vrouwen leven. Voorwaar, hij behoorde tot de verderfzaaiers.
En Wij inspireerden aan de moeder van Môesa: "Zoog hem", maar als jij voor hem vreest, werp hem dan in de rivier, en vrees niet en treur niet: voorwaar, Wij zullen hem bij jou terugbrengen en hem tot één van de Boodschappers maken.
Toen pikten de mensen van Fir'aun hem op (uit de rivier), zodat hij een vijand van hen zou worden en een bron van droefenis. Voorwaar, Fir'aun, Hâmân en hun legers waren zondaren.
En de vrouw van Fir'aun zei: "Hij is een verkoeling voor mijn en jouw oog. Doodt hem niet, moge hij ons baten, of kunnen wij hem als zoon annemen," En zij beseften niet.
En het hart van de moeder van Môesa werd leeg, en zij had het (geheim) bijna onthuld, als Wij haar hart niet versterkt hadden, zodat zij tot de gelovigen behoorde.